Medio november kwam de brief in de bus: "Tot ons genoegen kunnen wij u berichten dat u één van de 4.200 gelukkigen bent. Van harte gefeliciteerd. Dat betekent, wanneer er in de winter van 1996 - 1997 een Elfstedentocht wordt gereden er voor u een startkaart klaar ligt, voorzien van legitimatiestickers". Mijn vrouw belde mij direct met dit goede nieuws op mijn werk.

Ik moet toegeven dat dit het laatste was dat ik had verwacht. Hoewel de kans op een Elfstedentocht klein was, kreeg ik het tocht wel warm. Ik had immers niet genoeg getraind! Maar dat corrigeerde ik direct. Nog diezelfde avond ging ik een flink stuk skeeleren, de avond daarop hardlopen, dan weer skeeleren enz. Ik trainde vanaf die datum vier tot vijf keer per week. Voor fietsen was het na mijn werk 's avonds te donker, dus beperkte ik mij tot hardlopen en skeeleren op een verlicht industrieterrein. Steeds weer bouwde ik een stukje van mijn conditie op. Je weet maar immers nooit.

De eerste voortekenen

Naarmate het kouder werd ging ik harder trainen: de kans op een Elfstedentocht nam toe. De vorst kwam en het natuurijs deed zijn intrede. Dit gaf mij de gelegenheid lekker op natuurijs te schaatsen, veel leuker dan domweg monotoon rondjes draaien op de Haagse ijsbaan "de Uithof". De eerste tocht die ik reed was tijdens de Kerstvakantie: de Twee Provinciën Tocht. Een tocht van 40 km. Daarna volgden een drietal andere tochten, waarvan ik de Stolwijkse Lansingtocht met vrienden - Ageeth en Laurens - en onze kinderen reed. Na het eerste rondje van 25 km besloten Laurens en ik nogmaals een rondje te rijden.

Kort daarop kreeg mijn zelfvertrouwen een flinke deuk. Op nieuwjaarsdag besloot ik "eventjes" de Westlandtocht te rijden. Ik ging naar Schipluiden van waaruit ik startte richting Maasdijk en Vlaardingen. Naar Maasdijk toe ging het fantastisch: de wind was zo krachtig dat ik nauwelijks een slag hoefde te maken. Ik werd voortgeblazen over het ijs. De terugweg was een ontgoocheling: in mijn eentje hakte ik tegen de wind in. Van een mooie schaatstechniek of slag was weinig meer te bespeuren. Naar mijn gevoel was de vaart van slechts 4 km wel 40 km. Afgemat kon ik mijn tocht naar Vlaardingen hervatten. De tocht ging moeiteloos naar Schipluiden terug totdat ik verder ging en naar Wateringen schaatste: weer pal tegen de wind in en weerom was het zeer hard zwoegen. Via De Lier reed ik weer terug naar Schipluiden, waar ik 2½ uur na mijn vertrek het Ijsclubhuis instapte met een volle stempelkaart.

Daar ik kreeg ik van een vriendelijke dame mijn medaille: 30 km... Ik legde deze dame nog uit dat ik de volledige tocht had gereden, beide lussen. Met een minzaam lachje verzekerde zij mij dat de complete tocht slechts 30 km was. Het schaamrood steeg mij naar de kaken en ik voelde mij zeer, zeer klein. Met de aanhoudende vorst was men al over een Elfstedentocht gaan praten en ik had snel uitgerekend dat ik met dit tempo voor de 200 km wel 16½ uur nodig zou hebben.

De aankondiging en het effect

Op die nieuwjaarsdag sprak Kroes het verlossende woord: hij zou er komen. De datum stond nog niet vast. Dat zou men de dag erop, donderdag 2 januari bekend maken. Het zou die zaterdag of anders maandag worden. In stilte hoopte ik op maandag, dat zou me nog de kans geven om 's zaterdags de 9 dorpen tocht (90 km) te rijden, een leuke training. Ik had dit seizoen immers niet meer dan 50 km op een dag gereden.

Die donderdagmorgen zat ik afwezig en uitermate gestresst op mijn werk. Om elf uur zou de persconferentie plaats vinden. Zenuwachtig zocht ik op de radio van de secretaresse Hilversum 2 (op welke frequentie zit die in vredesnaam?), waar een rechtstreeks verslag te horen zou zijn. Uiteindelijk heb ik nagelbijtend moeten wachten tot kwart over elf. De verlossende woorden werden gesproken: zaterdag, 4 januari 1997. Een lichte paniek maakte zich van mij meester. Wat nu? Mijn vrouw had bij onze vrienden Haukje en Detty in Heerenveen al een slaapplaats geregeld. Maar er bleef er nog veel te doen. Ik was toch wel even de kluts kwijt en nam de rest van de dag vrij om thuis van alles te regelen. Een collega grapte nog dat ik uit moest kijken met mijn achillespezen: ik had er afgelopen januari immers een doorgesneden. Met duizend gedachten in mijn hoofd reed ik terug naar huis.

 

Voorbereiding

Als eerste sleep ik mijn schaatsten als nooit tevoren. Verder zocht ik mijn schaatskleding bij elkaar. Er was al menig expert op de televisie en radio geweest die had gewaarschuwd voor de snijdende koude.

De combinatie van lage temperatuur en harde wind zou zorgen voor een extreme "wind-chill-factor". Weer zo'n neologisme. Niemand had ervan gehoord, maar nu praatte een ieder erover mee. De temperatuur zou voor het gevoel ca. -20 zijn. Later werden gevoelstemperaturen genoemd van zelfs -28! Maar ook -16 werd genoemd. Ik besloot hetzelfde aan te trekken wat ik tijdens de andere tochten aanhad en mij niet te laten verleiden door paniekpraat. Eenmaal had ik mij te warm gekleed: dat was een groot nadeel: ik ging enorm transpireren en later deed de wind mijn bezweette lichaam sterk afkoelen. Dubbel fout en dubbel onaangenaam.

Wat ik aandeed: een gewone onderbroek, een thermo-onderbroek (speciaal materiaal, isolerend maar transpiratievocht doorlatend), dunne sokken, scheenbeschermers, stukken vloerbedekking voor de knieën en een wielrenbroek (vanwege het zemen kruis ter voorkoming van een "dood vogeltje") en mijn schaatsmaillot. Op het bovenlichaam droeg ik een thermo-hemd, een T-shirt, een ski-pullover, een sweater en daarover mijn dunne schaatsjack. Op mijn hoofd een thermo bivakmuts, een dikke muts en een skibril. Overigens vergat ik mijn schaatsen, met daarover speciale neopreenhoezen tegen de koude en (sneeuw)vocht, alsmede mijn schaatsbeschermers niet.

"s Avonds, toen ik net even in de garage was, nam mijn dochter Marlous de telefoon aan: ene meneer Idsma, van de Friese Elfsteden, die vertelde dat ik was uitgeloot. Ik dacht dat mijn dochter een grapje maakte, maar later belde die meneer Idsma nogmaals: hij zou ermee belast zijn alle rijders uit een bepaald rayon de starttijd door te geven. Wat voor schaatsen had ik? Ik had zeker geen geld voor klapschaatsen. Ik antwoordde dat ik daarvoor in gedeeltes spaarde: dit seizoen reed ik op één gewone en één klapschaats. Het was hem ook bekend dat ik een middelmatige schaatser was. Het was overduidelijk dat ik in het ootje werd genomen, maar ik kon de verdraaide stem niet thuis brengen. Uiteindelijk viel hij door de mand door een opmerking over een verbod op seks vlak voor de wedstrijd. Onze buurvrouw Nelleke begreep dadelijk dat dat er maar één kon zijn, een kennis van haar.

Startpagina Verder